De beenslag :
Hoewel de armbeweging het meeste bijdraagt aan de verplaatsing is het fout om te denken dat de beenslag nauwelijks van belang zou zijn. Armen en benen dienen nauwkeurig met elkaar samen te werken om een goed lopende slag te kunnen zwemmen. Een goede beenslag levert zijn bijdrage aan het geheel. De beenslag heeft twee functies:
- Een stabiliserende/compenserende functie (belangrijkste)
- Een stuwende functie
De beenbeweging bestaat uit een afwisseling van op- en neerslag, waarbij de benen langs elkaar heen gaan. Een zo'n passage noemen we een beenwissel. De beenslag is vaak onregelmatig en zeer gevarieerd bij verschillende zwemmers en vindt zelden alleen in verticale richting plaats.
De onregelmatigheden bestaan uit: accentslagen, sleepmomenten en verschillen in bewegingsuitslag. Deze onregelmatigheden hangen nauw samen met de verschillen in de wijze van armslagzwemmen en ademhalen.
Hoewel de op- en neerslag allebei een stuwende functie hebben, is het effect van de neerslag groter door een gunstiger stand van de stuwvlakken. De beweging wordt ingezet vanuit de heup, waarbij in de opslag het been gestekt wordt door de waterweerstand. De downbeat van het bovenbeen (vanuit de heup) is reeds begonnen als de voeten nog opwaarts bewegen. Op het omkeerpunt klapt de ontspannen voet dan na, waarbij de voetzool stuwing kan geven. Intussen is de knie ook gebogen wanneer ook de voet omgeklapt is, staan scheenbeen en wreef in een gunstige stand om stuwing te geven in de neerslag. Het effect wordt versterkt, doordat het bovenbeen inmiddels weer in opwaartse richting beweegt. Dit kan alleen maar als het been ontspannen de beweging vanuit de heup volgt.
Er ontstaat uiteindelijk een golfvormig patroon via bovenbeen-knie-onderbeen-enkel-voet.
Le coup de jambe :
Bien que le mouvement des bras contribue de loin le plus au mouvement, il est faux de penser que le mouvement des jambes n'a que peu d'importance. Les bras et les jambes doivent travailler ensemble avec précision pour nager une bonne course. Un bon coup de jambe apporte sa contribution à l'ensemble. Le coup de jambe a deux fonctions :
- Une fonction de stabilisation/compensation (la plus importante)
- Une fonction motrice
Le coup de jambe consiste en une alternance de battements ascendants et descendants (haut et bas), les jambes se croisant. Un tel passage est appelé changement de jambe. Le coup de jambe est souvent irrégulier et très varié selon les nageurs et se déroule rarement uniquement dans le sens vertical.
Les irrégularités consistent en des mouvements accentués, des moments de traînée et des différences dans les angles de mouvement. Ces irrégularités sont étroitement liées aux différences dans la nage avec les bras et dans le style de respiration.
Bien que le battement ascendant et le battement descendant aient tous deux une fonction propulsive, l'effet du battement descendant est plus important en raison d'une position plus favorable des plans de poussée. Le mouvement est initié à partir de la hanche, où, dans le battement ascendant, la jambe est bloquée par la résistance de l'eau. Le battement descendant de la jambe supérieure (à partir de la hanche) a déjà commencé alors que les pieds se déplacent encore vers le haut. Au point d'inversion, le pied détendu claque après, ce qui permet à la plante du pied d'exercer une poussée. Entre-temps, le genou est également plié lorsque le pied est également replié, le tibia et le cou-de-pied sont dans une position favorable pour donner une poussée dans le battement descendant. L'effet est renforcé par le fait que la jambe supérieure se déplace maintenant vers l'arrière dans une direction ascendante. Cela ne peut se produire que si la jambe est détendue en suivant le mouvement de la hanche.
Un schéma en forme de vague finit par émerger : cuisse-genou-jambe inférieure-cheville-pied.