De armslag :

De snelheid waarmee de slag wordt gezwommen, komt voor 70-90% voor rekening van de armen.
De armbeweging is in te delen in een aantal stadia:

Les bras :
Les bras représentent 70 à 90 % de la vitesse de la course.
Le mouvement des bras peut être divisé en plusieurs étapes :

De Inzet :

De inzet bij de borstcrawl is recht voorde schouder op een ¾ armlengte met een licht gebogen elleboog. De hand raakt het water eerder dan de elleboog; dit is erg gunstig voor de volgende fase:

Le déploiement :
Le déploiement dans le crawl brasse est droit devant l'épaule à ¾ de la longueur du bras avec un coude légèrement plié.
La main touche l'eau avant le coude, ce qui est très bénéfique pour l'étape suivante :

Glijfase :

De arm wordt na de inzet naar voren doorgestrekt, waarbij de vingers naar beneden wijzen. Doordat de hand steun zoekt op het water kan de "overhaalschouder" hooggehouden worden. Tevens wordt door de steun de inademing aan de andere zijde vergemakkelijkt.

Phase de glisse :
Le bras est tendu vers l'avant après le déploiement, les doigts pointant vers le bas. Comme la main cherche un appui sur l'eau, l'"épaule de dépassement" peut être maintenue haute. L'appui facilite également l'inspiration de l'autre côté

Trekfase :

De trekfase loopt vanaf het einde van de glijfase totdat de hand zich loodrecht onder de schouder bevindt. Tijdens deze fase vindt er een langzame buiging in het ellebooggewricht plaats., zodat op het einde van deze fase de hoek van het ellebooggewricht ongeveer 90 graden is. Hierdoor kunnen we veel kracht zetten. De elleboog blijft constant het hoogste punt. Tijdens de duwfase gaat de handpalm naar achteren wijzen. De hand beweegt eerst wat naar buiten en komt daarna weer onder de schouder, waarbij een langzame buiging in het ellebooggewricht optreedt. De hand komt aan het einde van de trekfase nooit volledig over de middenlijn van het lichaam. Komt de hand wel over de middenlijn dat heeft dat direct consequenties voor de ligging. De schouder komt veel te diep te liggen waardoor er extra weerstand optreedt.

Phase de traction :
La phase de traction s'étend de la fin de la phase de glissement jusqu'à ce que la main soit perpendiculaire à l'épaule. Pendant cette phase, une lente flexion se produit dans l'articulation du coude, de sorte qu'à la fin de cette phase, l'angle de l'articulation du coude est d'environ 90 degrés. Cela nous permet d'exercer une grande force. Le coude reste toujours le point le plus élevé. Pendant la phase de poussée, la paume commence à pointer vers l'arrière. La main se déplace d'abord légèrement vers l'extérieur, puis revient sous l'épaule, avec une lente flexion de l'articulation du coude. La main ne traverse jamais complètement la ligne médiane du corps à la fin de la phase de traction. Si la main traverse la ligne médiane, cela a des conséquences immédiates sur la position. L'épaule sera beaucoup trop enfoncée, ce qui entraînera une résistance supplémentaire.

Duwfase :

De duwfase volgt de trekfase op en begint dus loodrecht onder de schouderas tot het moment dat de arm en daarna de hand het water verlaat (uithaal). Tijdens de duwfase zal de hand naar achteren richting heup verlopen en de arm zal langzamerhand gestrekt worden. De hand legt uiteindelijk een soort "S-patroon" af. (dit is van onderaf bekeken.) Het ellebooggewricht zal helemaal gestrekt worden. De hand zal wel in het laatste deel van de duwfase, vlak voor de uithaal, een laatste duw in achterwaartse richting geven, dus loodrecht op de zwemrichting. Dit is dus een eenparige versnelde beweging. De S-vormige baan is getekend die de hand beschrijft t.o.v. het lichaam. Ten opzichte van de bodem blijft de hand ongeveer op de plaats, want de hand is "vastgezet" (grip) en de zwemmer trekt zijn lichaam daar overheen. De stuwvlakken van de armslag zijn de handpalm en de binnenkant van de onderarm.

Phase de poussée :
La phase de poussée suit la phase de traction et commence donc perpendiculairement sous l'axe de l'épaule jusqu'au moment où le bras puis la main sortent de l'eau (pull-out). Pendant la phase de poussée, la main se déplace vers l'arrière en direction de la hanche et le bras s'étire progressivement. La main finit par dessiner une sorte de "S". L'articulation du coude sera complètement étendue. Cependant, dans la dernière partie de la phase de poussée, juste avant la sortie, la main donnera une dernière poussée dans la direction arrière, c'est-à-dire perpendiculairement à la direction de la nage. Il s'agit donc d'un mouvement accéléré uniforme. La trajectoire en forme de S qui décrit la main par rapport au corps est dessinée. Par rapport au fond, la main reste à peu près en place, car elle est "fixée" (prise) et le nageur tire son corps par-dessus. Les surfaces de poussée du coup de bras sont la paume et l'intérieur de l'avant-bras.

De uithaal :

Als het einde van de duwfase goed is uitgevoerd, dan zal de hand als eerste het water verlaten. De uithaal vindt plaats bij de heup of bij het bovenbeen. Tijdens de uithaal is de hand dicht bij het lichaam en gedeeltelijk ontspannen. Er moet eigenlijk een vloeiende beweging plaatsvinden tussen doorhaal en overhaal. Schokkende beweging dien je te voorkomen.

La sortie
Si la fin de la phase de poussée est bien exécutée, la main sortira de l'eau en premier. La sortie s'effectue au niveau de la hanche ou de la cuisse. Pendant la sortie, la main est proche du corps et partiellement détendue. Il doit y avoir un mouvement fluide entre le passage et la sortie de l'eau. Les mouvements brusques doivent être évités.

De overhaal :

De overhaal vindt plaats met een hoge elleboog. De overhaal moet ontspannen uitgevoerd worden: onderarm en hand "hangen aan de elleboog".Met een lage elleboog en een wijde beweging zwemmen kost meer energie en zorgt voor meer rotaties. Alle bewegingen dienen zoveel mogelijk bij de lichaamslengte-as plaats te vinden. Doordat de overhaal sneller kan plaatsvinden dan de doorhaal, zien we dat de armen ten opzichte van elkaar niet "molenwieken", doch op elkaar inlopen en daarna weer uit elkaar gaan. De totale armbeweging verloopt ononderbroken. De schouders bewegen voortdurend mee. (ook wel rollen genoemd). Het draaien van de schouders moet uitsluitend om de lengte-as plaats vinden, dus mogen ze niet mee naar beneden gaan in de trekfase. De voorste arm blijft strekken terwijl de andere arm na het duwen terug naar voor komt. De arm die aan het "wachten" was begint met de trekfase net voor de insteek van de terug kerende arm.

La révision :
La remontée s'effectue avec un coude haut. La nage avec un coude bas et une course large demande plus d'énergie et provoque plus de rotations. Tous les mouvements doivent se faire autant que possible dans l'axe de la longueur du corps. Comme le dépassement peut se faire plus rapidement que le suivi, on constate que les bras ne font pas de "moulins" l'un par rapport à l'autre, mais qu'ils se rattrapent et se séparent à nouveau. Le mouvement total des bras est continu. Les épaules se déplacent de façon continue. (on parle aussi d'enroulement). La rotation des épaules ne doit se faire qu'autour de l'axe longitudinal, elles ne doivent donc pas descendre dans la phase de traction.

Le bras avant continue à s'étirer tandis que l'autre bras revient vers l'avant après avoir poussé. Le bras qui « attendait » commence la phase de traction juste avant l'insertion du bras qui revient.